Natuurlijke selectie

De natuurlijke selectie als een proces dat in de natuur plaatsvindt, was al bij biologen bekend vóór Darwin, zij beschreven het als een "mechanisme dat ervoor zorgt dat de soorten onveranderlijk blijven zonder dat zij beschadigd worden". Darwin was de eerste die beweerde, dat het proces evolutionistische kracht had en hij hing vervolgens zijn hele theorie aan deze opvatting op. De naam die hij aan zijn boek gaf, wijst erop dat natuurlijke selectie de basis was van Darwins theorie: De oorsprong der soorten door middel van natuurlijke selectie….

Maar vanaf het moment, dat Darwin zijn theorie naar voren bracht, is er niet het geringste bewijs geleverd, dat natuurlijke selectie levende wezens laat evolueren. Colin Patterson, de belangrijkste paleontoloog van het Museum of Natural History in Engeland, die ook een belangrijk evolutionist is, benadrukt, dat er nooit gezien is, dat natuurlijke selectie de kracht heeft om zaken te laten evolueren:

Niemand heeft ooit een soort geproduceerd door middel van het mechanisme van natuurlijke selectie. Niemand is zelfs maar in de buurt ervan gekomen en de hedendaagse neodarwinistische discussies gaan over deze vraag.23

De natuurlijke selectie houdt in, dat die levende wezens die het meest aan de natuurlijke omstandigheden van hun woongebied aangepast zijn, het best zullen overleven door het hebben van nageslacht dat zal overleven, terwijl degenen die niet aangepast zijn, zullen verdwijnen. Bijvoorbeeld, in een kudde herten zorgt de dreiging van roofdieren ervoor dat de snelste renners zullen overleven. Dat is waar. Maar ongeacht hoe lang dit proces zich zal voortzetten, het zal die herten niet in een ander levend soort veranderen. De herten zullen altijd herten blijven.

Als we naar de paar voorbeelden kijken die de evolutionisten naar voren hebben gebracht als voorbeeld voor natuurlijke selectie, dan zien wij, dat dit niets anders is dan een poging tot bedrog.

"Industriële kleuring"

In 1986 schreef Douglas Futuyma een boek met de titel: De biologie van de evolutie; dat als één van de bronnen gezien wordt waarin de evolutietheorie door natuurlijke selectie op één van de meest expliciete manieren werd beschreven. Het bekendste voorbeeld over dit onderwerp is, dat van de kleur van de mottenpopulatie, die tijdens de industriële revolutie in Engeland donkerder werd. Men kan het verhaal van de industriële kleuring in bijna alle evolutionistische biologieboeken vinden, en niet alleen in Futuyma's boek. Het verhaal is gebaseerd op een serie experimenten uitgevoerd door de Britse arts en bioloog Bernard Kettlewell in de vijftiger jaren van de vorige eeuw, en kan als volgt samengevat worden:

Volgens dat verslag was tijdens het begin van de industriële revolutie in Engeland de kleur van boomschors rond Manchester behoorlijk licht. Daarom konden donkerkleurige (melanistische) motten die op deze bomen zaten, gemakkelijk door vogels gezien worden die van de motten leefden en hadden daarom maar geringe overlevingskansen. Vijftig jaar later, in de bossen waar de industriële vervuiling de korstmossen gedood had, hadden de stammen van de bomen door de vervuiling een donkerder kleur gekregen en in deze tijd werden de lichtgekleurde motten het meest bejaagd. Daarom nam het aantal lichtgekleurde motten af terwijl de donkergekleurde exemplaren in aantal toenamen, want deze vielen nu minder op. Evolutionisten gebruiken dit als een belangrijk bewijs voor hun theorie. De evolutionisten vinden troost in het etaleren hiervan.

Maar het is duidelijk dat deze situatie, hoewel we geloven dat het juist is, op geen enkele manier een bewijs kan zijn voor de evolutietheorie, want de natuurlijke selectie liet geen vorm ontstaan die daarvoor niet bestond. Ook vóór de industriële revolutie bestonden er donkergekleurde motten. Maar alleen de aantallen van de bestaande variëteiten in de mottenpopulatie veranderden. De motten hadden geen nieuwe eigenschap of een nieuw orgaan gekregen dat voor de "soortvorming" zorgde. Om een mot in een ander levend wezen te laten veranderen, bijvoorbeeld een vogel, moeten er aan het genenpatroon nieuwe toevoegingen gemaakt worden. Dat wil zeggen dat er een volledig apart genetisch programma geladen moet worden, dat de informatie bevat over de fysieke trekken van een vogel.

Dit is het antwoord dat gegeven wordt op het evolutionistische verhaal van de industriële kleuring. Maar er is nog een interessantere kant aan het verhaal: niet alleen zijn interpretatie, maar het verhaal vertoont barsten. Zoals de moleculair bioloog Jonathan Wells in zijn boek "Icons of evolution" uitlegt, komt het verhaal van de gespikkelde motten in zowat ieder evolutionistisch biologieboek voor en wordt daarom een 'ikoon', maar dit verhaal geeft niet de waarheid weer. Wells bespreekt in zijn boek hoe het experiment van Bernard Kettlewel, dat bekend staat als het 'bewijs door experiment', eigenlijk een wetenschappelijk schandaal is. Een aantal basiselementen van het schandaal zijn:

* Vele experimenten die na Kettlewel zijn uitgevoerd, laten zien dat slechts één type van deze motten op boomstammen rust, en alle andere typen geven de voorkeur aan de onderkant van kleine horizontale takken. Sinds 1980 is het duidelijk geworden dat de gespikkelde motten normaal gesproken niet op boomstammen rusten. In de 25 jaar veldwerk hebben vele wetenschappers zoals Cyril Clarke, Rory Howlett, Michael Majerus, Tony Liebert en Paul Brakefield geconcludeerd, dat de motten in Kettlewells experiment gedwongen waren om zich ongewoon te gedragen, daarom kunnen de testresultaten niet als wetenschappelijk beschouwd worden.

* Wetenschappers die de resultaten van Kettlewell testten, kwamen tot een nog interessanter resultaat: Terwijl er verwacht werd, dat het aantal lichte motten groter was in de minder vervuilde gebieden in Engeland, waren er vier keer zoveel donkere motten als lichte. Dit betekent dat er geen verband was tussen de mottenpopulatie en de boomstammen, zoals door Kettlewel beweerd werd, en in bijna alle evolutionistische bronnen herhaald werd.

*Terwijl het onderzoek zich verdiepte, veranderde de dimensie van het schandaal: "De motten op de boomstam" die door Kettlewel gefotografeerd waren, waren in werkelijkheid dode motten. Kettlewel gebruikte dode specimen vastgeplakt of gepind op boomstammen en fotografeerde ze dan. In werkelijkheid bestond er maar een kleine mogelijkheid om zo'n foto te maken, want de motten rustten niet op boomstammen, maar onder de bladeren.24

Deze feiten werden door de wetenschappelijke gemeenschap pas aan het eind van de negentiger jaren van de 20ste eeuw onthuld. De ondergang van de mythe van de industriële kleuring, wat een van de meest gekoesterde onderwerpen in "de inleiding tot de evolutie" was in cursussen die decennia lang plaatsvonden, was een grote teleurstelling voor de evolutionisten. Eén van hen, Jerry Coyne merkte op:

"Mijn eigen reactie laat eenzelfde soort verbijstering zien als het gevolg was van mijn ontdekking dat mijn vader niet de Kerstman was die de cadeautjes op Kerstavond bracht."25

Dus het "beroemdste voorbeeld van natuurlijke selectie" werd naar de vuilnisbelt van de geschiedenis verwezen als een wetenschappelijk schandaal.

En dat was onafwendbaar, want natuurlijke selectie is geen evolutionair mechanisme, integendeel tot wat de evolutionisten beweren, het heeft niet de mogelijkheid om nieuwe organen aan levende wezen toe te voegen, die te verwijderen of het organisme in een andere soort te veranderen.

Kan natuurlijke selectie de complexiteit uitleggen?

Natuurlijke selectie levert geen enkele bijdrage aan de evolutietheorie, want dit mechanisme kan nooit de genetische informatie van een soort vermeerderen of verbeteren. Noch kan het de ene soort in de andere doen veranderen: een zeester in een vis, een vis in een kikker, een kikker in een krokodil, of een krokodil in een vogel. De grootste voorvechter van het onderbroken evenwicht, Gould verwijst op de volgende manier naar dit hopeloze einde van de natuurlijke selectie:

De essentie van het Darwinisme ligt in een enkele zin: natuurlijke selectie is de creatieve kracht achter de evolutionistische verandering. Niemand ontkent dat natuurlijke selectie een rol speelt in het uitroeien van de niet-fitte exemplaren. Darwins theorie vereist, dat het ook de fitte exemplaren schept.26

Een andere misleidende methode die evolutionisten op de natuurlijke selectie toepassen, is dat zij dit mechanisme presenteren als een gewetensvolle ontwerper. Maar natuurlijke selectie heeft geen bewustzijn. Het heeft geen wil die kan bepalen wat goed is en wat slecht is voor levende wezens. Daarom kan natuurlijke selectie geen biologische systemen en organen uitleggen, die gekenmerkt zijn door "onomkeerbare complexiteit". Deze systemen of organen bestaan uit de werking van een groot aantal delen, en zij zijn nutteloos als slechts één van die delen ontbreekt of kapot is. (Bijvoorbeeld het menselijk oog werkt niet, tenzij het in al zijn details bestaat.) Daarom moet de wil die al deze delen bij elkaar brengt, in staat zijn om de toekomst te bepalen en direct naar het doel in het laatste stadium streven. Omdat natuurlijke mechanismen geen bewustzijn hebben noch een wil, kunnen die nooit zoiets doen. Dit feit, dat ook de fundamenten van de evolutietheorie aantastte, maakte Darwin ongerust: "Als men kan aantonen, dat er een complex orgaan bestaat, dat onmogelijk uit een aantal opeenvolgende lichte veranderingen gevormd kan zijn, dan zal mijn theorie zeker afgebroken worden."27

Natuurlijke selectie richt zich slechts op de mismaakte, zwakke of niet-aangepaste individuen van een soort. Het kan geen nieuwe soorten vormen, nieuwe genetische informatie of nieuwe organen. Dat wil zeggen: het kan er niet voor zorgen, dat iets evolueert. Darwin accepteerde deze werkelijkheid door te zeggen: "Natuurlijke selectie kan niets doen tot er variaties verschijnen die de voorkeur genieten."28 Daarom moest het neodarwinisme ook de mutaties naast de natuurlijke selectie inbrengen als 'reden voor de nuttige veranderingen". Maar zoals we zullen zien, zijn mutaties slechts "reden voor schadelijke veranderingen".


23 Collin Patterson's, "Cladistics", Interview with Brian Leek, Peter Franz, march 4 1982, BBC
24 Jonathan Wells, " Icons of evolution: Science or myth? Why much of what we teach about evolution is wrong, Regnery Publishing, 2000, p. 141-151.
25 Jerry Coyne, "Not bblack and white", a review of Michael Majerus's melanism: Evolution in action, Nature, 396 (1988), p. 35-6
26 Stephen Jay Gould, "The return of hopeful monsters", Natural history, vol. 86, juli-augustus 1977, p. 28.
27 Charles Darwin, The origin of species: a facsimile of the first edition, Harvard University Press, 1964, p. 189.
28 Ibid., p. 177.
29 B.G. Ranganathan, Origins?, Pennsylvania: The Banner of truth trust, 1988.