De ongeldigheid van de bewering van moleculaire homologie

De beweringen van evolutionisten, dat de homologie een bewijs voor de evolutie is, is op het niveau van de organen en op het niveau van de moleculen onjuist. Evolutionisten zeggen dat de DNA-codes of de proteïnestructuren van verschillende levende soorten overeenkomstig zijn en dat deze overeenkomstigheid een bewijs is, dat deze levende soorten uit een gemeenschappelijke voorouder of uit elkaar geëvolueerd zijn.

In werkelijkheid werken de resultaten van de moleculaire vergelijking helemaal niet in voordeel van de evolutietheorie. Er zijn grote moleculaire verschillen tussen schepsels die erg op elkaar lijken en verwant aan elkaar lijken te zijn. Bijvoorbeeld, de structuur van Cytochroom-C, één van de belangrijkste proteïnen voor de ademhaling, is voor de levende wezens van dezelfde klasse ongelooflijk verschillend. Volgens onderzoek dat hierover is uitgevoerd, is het verschil tussen twee verschillende soorten reptielen groter dan het verschil tussen een vogel en een vis of een vis en een zoogdier. Een andere studie laat zien, dat de moleculaire verschillen tussen een paar vogels groter is dan de verschillen tussen dezelfde vogels en zoogdieren. Er is ook ontdekt, dat de moleculaire verschillen tussen bacteriën die erg op elkaar lijken groter zijn dan de verschillen tussen zoogdieren en amfibieën of insekten.177

Er zijn vergelijkingen gemaakt met hemoglobine, myoglobine, hormonen en genen en men kwam tot dezelfde conclusie.178

Hierover en over andere ontdekkingen geeft Dr. Michael Denton het volgende commentaar:

“Iedere klasse is op moleculair niveau uniek, geïsoleerd en niet verbonden door een tussenvorm. Dus moleculen waren net als fossielen niet in staat om een belangrijke tussenschakel te leveren, waar zolang in de evolutionistische biologie naar gezocht is… Op moleculair niveau is geen enkel organisme: ‘voorouder’ of ‘primitief’ of ‘ver-ontwikkeld’ in vergelijking met zijn verwanten… Men twijfelt er nauwelijks aan, dat als dit moleculair bewijs een eeuw geleden beschikbaar was geweest… het idee van de organische evolutie nooit geaccepteerd zou zijn geweest.”179

Het onderzoek in de jaren 90 van de 20ste eeuw over de genetiche codes van levende zaken verslechterde de situatie van de evolutietheorie over deze zaak. In deze experimenten werden in plaats van eerdere vergelijkingen met alleen maar proteïnevolgorden, “ribosomaal RNA (rRNA)-volgorden vergeleken, en tenslotte werd er naar een ‘evolutionistische boom” gezocht. Maar de evolutionisten werden door de resultaten teleurgesteld. Volgens de Franse biologen Hervé Philippe en Patrick Forterre: “Waren steeds meer reeksen beschikbaar, maar het bleek, dat de meeste proteïne-fylogenies zowel met elkaar als met de rRna-boom in tegenstrijd waren.”180

Naast de vergelijking van rRNA werden de DNA-codes van de genen van levende wezens ook vergeleken, maar de resultaten waren het tegenovergestelde van de ‘levensboom” die door de evolutie was voorgesteld. De moleculair biologen James Lake, Ravi Jain en Maria Rivera benadrukten dit in een artikel in 1999:

“Wetenschappers zijn begonnen om verschillende genen van verschillende organismen te analyseren en ontdekten, dat hun verwantschap met elkaar niet in overeenstemming is met de evolutionistische levensboom, die van alleen de rRNA-analyse afgeleid is.”181

Noch de vergelijking om die uit de proteïnen gemaakt werden, noch die van rRNA’s of genen bevestigden de vooronderstelling van de evolutietheorie. Carl Woese, beroemd bioloog van de Universiteit van Illinois, heeft dit erover te zeggen:

“Er is geen consistent organisch fylogenie uit de vele individuele proteïne-fylogenies die tot dusver geproduceerd zijn, verschenen. Overal kunnen fylogenetische buitensporigheden gezien worden in de universele boom, van de wortel tot de belangrijkste takken en onder de verschillende (groepen) tot zelfs tot het uiterlijk van de belangrijkste groepen.”182

Het feit dat de resultaten van de moleculaire vergelijking niet voor de evolutietheorie, maar eerder daartegen spreken, wordt ook toegegeven in een artikel met als titel “Is it time to uproot the tree of life?” gepubliceerd in het tijdschrift Science in 1999. Dit artikel door Elzibet Pennisi zegt, dat de genetische analyse en vergelijkingen die door de Darwinistische biologen zijn uitgevoerd om het licht over de ‘levensboom’ te laten schijnen, eigenlijk tot de tegenovergestelde resultaten leidden, en zegt dat: “de nieuwe gegevens vervuilen het evolutionistische plaatje”

Een jaar geleden dachten biologen die de nieuwe reeksen genomen van meer dan een dozijn micro-organismen bestudeerden dat deze gegevens wellicht de geaccepteerde belangrijkste levenslijnen van de vroegste geschiedenis zouden ondersteunen. Maar wat zij zagen, verbaasden hen. De vergelijking van de beschikbare genomen verhelderde het plaatje, hoe de belangrijkste groepen zich ontwikkeld hadden niet, het bracht het in verwarring. En nu met nog acht microbiale reeksen in de hand, wordt de situatie nog verwarrender.. Vele evolutionistische biologen hadden gedacht, dat zij ruwweg het begin van de drie koninkrijken van het leven zouden zien… toen de volledige DNA-reeksen de weg vrij maakten om andere soorten genen te vergelijken, verwachtten onderzoekers, dat zij deze details eenvoudig aan de boom konden toevoegen. Maar “niets is verder van de waarheid afgelegen” zegt Claire Fraser, hoofd van The institute for genomic research (TIGR) in Rockville, Maryland. In plaats daarvan hebben de vergelijkingen vele versies van de levensboom opgelevert die verschillen van de rRNA-boom en ook in tegenstrijd met elkaar zijn…”183

Hoe meer onderzoek er gedaan wordt, des te meer het concept van de homologie terrein verliest. Vergelijkingen van proteïnen, rRNA’s en genen laten zien dat schepsels die volgens de evolutietheorie nauw aan elkaar verwant zijn, eigenlijk totaal van elkaar verschillen. Een studie uit 1996 gebruikte 88 proteïnenreeksen en deelde de konijnen bij de primaten in, in plaats van knaagdieren; een analyse in 1998 van 13 genen in 10 diersoorten plaatste zeeëgels onder de chordata; een andere studie in 1998 gebaseerd op 12 proteïnen plaatste koeien dichter bij walvissen dan bij paarden. Moleculair bioloog Jonathan Well beschrijft de situatie:

“De inconsistenties in de bomen zijn op verschillende moleculen gebaseerd, en de vreemde bomen die het resultaat van een aantal moleculaire analyses zijn hebben nu de moleculaire fylogenie in een crisis gebracht.”184

71, p. 338.
174 Dean Kenyon & Percival Davis, “Of pandas and people: The central question of biological orgins”, Dallas: Haughton Publishing, 1993, p. 33.
175 Michael Denton, “Evolution: a theory on crisis”, London, Burnett Books, 1985, p. 145.
176 William Fix, “The bone peddlers: Selling evolution”Newy York: Macmillan publishing Co., 1984, p. 189.
177 W. R. Bird, “The origin of species revisted, Thomas Nelson Co., Nashville: 1991, pp. 98-99; Percival Davis, Dean Kenyon, “Of pandas and people, Haughton Publishing Co., 1990, pp. 35-8.
178 W.R. Bird, “The origin of species revisited, pp. 98-99, 199-202.
179 Michael Denton. “Evolution: a theory in crisis”, London: Burnet Books, 1985, pp. 290-1
180 Hervé Philippe en Patrick Forterre, ” The rooting of the universal tree of life is not reliable”, Journal of molecular evolution, vol 49, 1999, p. 510.
181 James Lake, Ravi Jain en Maria Rivera, ” Mix and match in the tree of life”, Science, vol. 283, 1999, p. 2027.
182 Carl Woese, “The universal anchestor”, Proceedings of the National academy of science, USA 95, (1998), p. 6854
183 Ibid.
184 Jonathan Wells, “Icons of evolution,”Regnery Publishing, 2000, p. 51.