Homo Rudolfensis: het gezicht fout samengevoegd

De term Homo rudolfensis is de naam die aan een paar fossielfragmenten gegeven waren die in 1972 opgegraven werden. Deze klasse werd ook wel Homo rudolfensis genoemd omdat deze fossielfragmenten in het stroomgebied van de Rudolf-rivier in Kenia gevonden werden. De meeste paleoantropologen accepteren het feit, dat deze fossielen niet tot een aparte soort behoorden maar dat de levende wezens die Homo rudolfensis genoemd werden, eigenlijk Homo habilis waren.

Richard Leakey, die de fossielen opgegraven had, presenteerde de schedel die hij "KNM-ER 1470"genoemd had en zei dat die 2,8 miljoen jaar oud en de grootste ontdekking in de geschiedenis van de antropologie was en het had een enorm effect.

Volgens Leakey, was dit wezen, die maar een kleine schedelinhoud had, net zoals de Australopithecus, maar toch het gezicht van een mens, de ontbrekende schakel tussen Australopithecus en de mens. Maar na korte tijd bleek het dat het mensachtige gezicht van de schedel KNM-ER 1470, die maar al te vaak op de voorpagina van de wetenschappelijke tijdschriften was verschenen, het resultaat was van verkeerd samengevoegde schedelfragmenten - en dit kan met opzet gedaan zijn. Prof. Tim Bromage, die een studie van de anatomie van het menselijke gezicht gemaakt had, beschreef dit feit dat hij met de hulp van computersimulaties in 1992 ontdekt had.

Toen het (KNM-ER 1470) voor het eerst gereconstrueerd was, paste het gezicht op een bijna verticale positie in het schedeldak, zoals de platte gezichten van de moderne mens. Maar recente studies van de anatomische verbanden laten zien, dat in het leven het gezicht ver naar voren stond en daarmee een aapachtig aspect creëerde, eerder zoals de gezichten van de Australopithecus.85

De evolutionistische paleoantropoloog J.E. Cronin zegt het volgende over de zaak:

… zijn robuust geconstrueerde gezicht, vlakke helling in de neusbrug (hierbij denkend aan het platte gezicht van Austalopithecine) geringe maximum schedelomvang (op de temporale beenderen), sterke hondachtige kaakbeen en de grote kiezen (zoals dit door de overgebleven wortels wordt aangeduid) zijn allemaal relatief primitieve eigenschappen, die erop wijzen, dat dit specimen behoort tot de leden van de tak van A. africanus.86

C. Loring Brace van de Michigan University kwam tot dezelfde conclusie als resultaat van de analyse die hij gemaakt had van de kaak en de tandstructuur van schedel 1470, en zei dat de omvang van de kaak en het deel waar de kiezen in hadden gezeten lieten zien dat ER 1470 precies het gezicht en de tanden van een Austalopithecus had.87

Prof. Alan Walker, een paleoantropoloog van de John Hopkins University, heeft net zoveel onderzoek op KNM ER 1470 gedaan als Leakey, en verdedigt het feit dat het levende wezen niet onder een 'homo' geclassificeerd moet worden, dat is een mensenras zoals Homo habilis of Homo rudolfensis, maar integendeel onder de soorten van de Australopithecus ingedeeld moet worden.88

Samengevat: classificaties zoals Homo habilis of Homo rudolfensis, die als ontbrekende schakel tussen de Australopithecines en de Homo erectus gepresenteerd worden, zijn volstrekt denkbeeldig. Dit is nu door vele onderzoekers bevestigd, deze levende wezens zijn lid van de Australopithecus-serie. Al hun anatomische trekken laten zien, dat elk een apensoort is.

Dit feit is door het onderzoek van twee evolutionistische antropologen, Bernard Wood en Mark Collard, bevestigd. Dit onderzoek is in 1999 gepubliceerd in het tijdschrift Science. Wood en Collard legden uit, dat de categorieën van Homo habilis en Homo rudolfensis (schedel 1470) denkbeeldig waren en dat de fossielen die aan deze categorieën toegeschreven zijn, binnen het geslacht van Australopithecus vallen:

"Tot voor kort werden fossielen tot de Homo gerekend op basis van absolute hersengrootte, daaruit voortkomend, de mogelijkheid tot gebruik van taal en de handfunctie, en toepassing van het gebruik van stenen werktuigen. Met maar een paar uitzonderingen, zijn de definitie en het gebruik van het geslacht binnen de menselijke evolutie, en de aanduiding van Homo, toegepast alsof het zonder enige problemen was. Maar… recente gegevens, nieuwe interpretaties van het bestaande bewijs, en de beperkingen van het paleoantropologische archief hebben de bestaande criteria voor het toekennen van taxonomische groepen aan de mens ongeldig gemaakt.

…in de praktijk worden homonide monsters aan de Homo toegeschreven op basis van één of meer uit vier criteria… Nu is het duidelijk, dat geen van deze criteria bevredigend is. De cerebrale omvang is problematisch, want absolute hersenscapaciteit is van twijfelachtig biologisch belang. Ook is er duidelijk bewijs, dat de taalfunctie niet afhankelijk gesteld kan worden van de grootte van de hersenen, en dat de taalgebieden in de hersenen nog niet zo duidelijk gelocaliseerd zijn als eerdere studies aangegeven hadden….

Met andere woorden: met het hypodigma van H. Habilis en H. rudolfensis is het geslacht Homo geen goed geslacht meer. Dus H. habilis en H. rudolfensis (of Homo habilis sensu lato voor degenen die de taxonomische groepsindeling van de 'vroege Homo' niet onderschrijven) MOETEN VAN HOMO VERWIJDERD WORDEN. Het duidelijke taxonomische alternatief, het verplaatsen van één of beide naar de taxanomische groep van de bestaande vroege hominine geslachten is niet zonder problemen maar WIJ RADEN VOORLOPIG AAN, DAT ZOWEL H. HABILUS EN H. RUDOLFENSIS NAAR HET GESLACHT AUSTRALOPITHECUS VERPLAATST WORDT."89

De conclusie van Wood en Collard bevestigt wat we hier uitgelegd hebben. Er bestaan in de geschiedenis geen 'primitieve menselijke voorouders'. Wezens die als zodanig worden gepresenteerd, zijn eigenlijk apen die aan het geslacht Australopithecus moeten worden toegeschreven. Het fossielenarchief laat zien, dat er geen evolutionistische verwantschap is tussen deze uitgestorven apen en Homo, dat is de menselijke soort, die opeens in het fossielenarchief verscheen.


85 Tim Bromage, New Scientist, vol. 133, 1992, p. 38-41.
86 J.E. Cronin, N. Boaz, C.B. Stinger, Y. Rak, "Tempo and mode in hominid evolution", Nature, vol. 292, 1981, p. 113-122.
87 "C.L. Brace, H. Nelson, N. Korn, M.L. Brace, Atlas of human evolution, 2.b. New York: Rinehart and Wildon, 1979.
88 Alan Walker, Scientific American, vol. 239(2), 1978, p. 54.
89 Bernard Wood, Mark Collard, "The Human Genus", Science, vol. 284, no. 5411, 2 April 1999, p. 65-71.