Neanderthalers

De Neanderthalers zijn mensen die opeens 100.000 jaar geleden in Europa verschenen en die 35.000 jaar geleden stil maar snel verdwenen of in andere rassen zijn opgegaan. Hun enige verschil met de moderne mens is, dat hun skelet wat steviger is en dat hun schedelinhoud een klein beetje groter is.

De Neanderthaler is een mensenras en dit is tegenwoordig door bijna iedereen onderschreven. Evolutionisten hebben hard geprobeerd om ze als een 'primitief soort' voor te doen, maar alle ontdekkingen wijzen erop, dat er geen verschil is met een flinke man die tegenwoordig op straat loopt. Een belangrijke autoriteit over dit onderwerp, Erik Trinkaus, een paleoantropoloog van de universiteit van New Mexico, schrijft:

Gedetailleerde vergelijking van het skelet van de overblijfselen van de Neanderthaler met de moderne mens laten zien, dat niets in de anatomie van de Neanderthaler zoals beweging, manipulatie, intellect en linguïstische mogelijkheden inferieur aan de moderne mens is.96

Vele hedendaagse onderzoekers definiëren de Neanderthaler als ondersoort van de moderne mens en noemen het: "Homo sapiens neanderthalensis". De ontdekkingen bewijzen, dat de Neanderthalers de doden begroeven, muziekinstrumenten maakten en culturele contacten met de Homo sapiens sapiens hadden die in dezelfde tijd leefde. Om het nog eens precies te zeggen: de Neanderthalers waren een wat fermer uitgevoerd mensenras dat eenvoudig in de loop der tijd verdwenen is.

Homo sapiens archaic, Homo heilderbergensis en de Cro-Magnon mens

In het denkbeeldige evolutionistische schema is de Archaïsche homo sapiens de laatste stap voor de huidige mens. Eigenlijk kunnen evolutionisten niet veel over deze mensen zeggen, want er zijn heel weinig verschillen tussen hen en de moderne mens. Sommige onderzoekers zeggen zelfs, dat vertegenwoordigers van dit ras zelfs vandaag nog leven en wijzen naar de Aboriginals in Australië als voorbeeld hiervan. Net zoals de homo sapiens hebben de Aboriginals grote, naar voren komende wenkbrauwen en een terugwijkende kaakstructuur en een iets kleinere schedelinhoud. Verder zijn er belangrijke ontdekkingen gedaan die erop wijzen, dat dit soort mensen tot nog maar kort geleden in Hongarije geleefd heeft en in een aantal dorpen in Italië.

De groep die in de evolutionistische literatuur als Homo heilderbergensis wordt aangeduid, is dezelfde als Homo sapiens archaic. De reden waarom er twee verschillende termen gebruikt worden voor hetzelfde mensenras is het verschil in opvatting tussen de evolutionisten. Alle fossielen die onder de classificatie van de Homo heilderbergensis vallen, duiden erop, dat de mensen die 500 duizend jaar geleden leefden en zelfs 740 duizend jaar, eerst in Engeland en daarna in Spanje, heel erg op de moderne Europeanen lijken.

Volgens schattingen leefde de Cro-Magnon-mens ongeveer 30.000 jaar geleden. Hij heeft een koepelachtige schedelvorm en een breed voorhoofd. Zijn schedelinhoud van 1600 cc is groter dan die van de moderne mens. Zijn schedel had dikke wenkbrauwen en een beenachtig uitsteeksel aan de achterkant, wat voor zowel de Neanderthaler als de homo erectus karakteristiek is. Hoewel de Cro-Magnon als een Europees ras wordt beschouwd, lijken de structuur en de inhoud van de schedel erg op sommige rassen die tegenwoordig in Afrika en de tropen leven. Hierop gebaseerd wordt er aangenomen dat de Cro-Magnon een archaïsch Afrikaans ras was. Sommige ontdekkingen hebben aangetoond, dat de Cro-Magnon en Neanderthalers zich met elkaar vermengd hebben en de fundamenten voor de huidige rassen gelegd hebben. Bovendien neemt men tegenwoordig aan, dat de vertegenwoordigers van het Cro-Magnon-ras nog steeds in verschillende gebieden van het Afrikaanse continent en in de Salute en Dordogne van Frankrijk leven. Mensen met dezelfde eigenschapen zijn ook in Polen en Hongarije opgemerkt.


96 Erik Trinkaus, "Hard times among the Neanderthals", Natural History, vol. 87, December 1978, p. 10; R.L. Holloway, "The Neanderthal brain: What was primitive", American journal of physical anthropology supplement, vol. 12, 1991, p. 94.