Evolutionistisch Bedrog

Er is geen concreet bewijs van de fossielen om het denkbeeld van de aapmens te ondersteunen, een denkbeeld dat voortdurend door de media en de evolutionistische academische kringen wordt ingeprent. Met kwasten in hun handen produceren evolutionisten denkbeeldige schepselen, maar het feit dat deze tekeningen geen vergelijkend fossiel materiaal hebben, vormt een groot probleem voor hen. Eén van de interessante manieren om dit probleem het hoofd te bieden is dat zij de fossielen die zij niet kunnen vinden, maar maken. De Piltdown mens is het grootste schandaal in de wettenschappelijke geschiedenis en is een typisch voorbeeld van deze methode.

De Piltdown mens: een kaak van een orang-oetan en een menselijke schedel!

Een bekende doctor die ook een amateur paleoantropoloog was, Charles Dawson, beweerde dat hij een kaakbeen en een fragment van een schedel gevonden had in een mijn in Piltdown, Engeland in 1912. Hoewel het kaakbeen meer op een aap leek, leken de tanden en de schedel meer op een mens. Dit specimen werd de 'Piltdown mens' genoemd. Er werd aangenomen dat het 500.000 jaar oud was en het werd als een absoluut bewijs voor de menselijke evolutie tentoongesteld in verschillende musea. Gedurende veertig jaar werden vele wetenschappelijke artikelen over de 'Piltdown mens' geschreven, vele interpretaties en tekeningen waren ervan gemaakt en het fossiel werd als een belangrijk bewijsstuk voor de evolutie van de mens gepresenteerd. Niet minder dan vijfhonderd doctoraal scripties werden over dit onderwerp geschreven.73 De beroemde Amerikaanse paleoantropoloog Henry Fairfield Osborn zei: "… we moeten er keer op keer aan denken, dat de natuur vol paradoxen is en dit is een verbazingwekkende vondst 74 over de vroege mens…" toen hij het British Museum in 1935 bezocht.

In 1949 paste Kenneth Oakley, paleontoloog van het British Museum, de fluoridetestmethode toe, een nieuwe testmethode die gebruikt werd om de leeftijd van verschillende oude fossielen te bepalen. Dit werd ook op het fossiel van de Piltdown mens toegepast. Het resultaat was verbazingwekkend. Tijdens de test realiseerde men zich, dat het kaakbeen van de Piltdown mens geen fluoride bevatte. Dit is een aanwijzing dat het niet meer dan een paar jaar begraven was geweest. De schedel, die maar een kleine hoeveelheid fluoride bevatte, bleek maar een paar duizend jaar oud te zijn.

De laatste chronologische studies die met de fluoridenmethode gedaan werden, lieten zien dat de schedel maar een paar duizend jaar oud was. Het werd duidelijk dat de tanden uit het kaakbeen van een orang-oetan waren en kunstmatig verouderd waren en dat de 'primitieve' werktuigen die bij het fossiel gevonden waren niet meer dan eenvoudige imitaties waren die met stalen instrumenten aangescherpt waren.75

In een gedetailleerde analyses die door Weiner voltooid werd, werd dit bedrog in 1953 openbaar gemaakt. De schedel behoorde toe aan een man van 500 jaar oud en het kaakbeen behoorde toe aan een pas gestorven aap! De tanden waren daarna speciaal in een rij gezet en aan het kaakbeen toegevoegd en de gewrichten waren opgevuld om op die van een mens te lijken. Toen werden al deze stukken met kaliumdichromaat behandeld om het een oud uiterlijk te geven. Deze vlekken begonnen te verdwijnen als zij in een zuur gedompeld werden. Le Gros Clark die in het team zat dat het bedrog ontdekte, kon zijn verbazing hierover niet verbergen en zei dat: "de bewijzen van de kunstmatige bewerking onmiddellijk opvielen. Ze zijn zelfs zo in het oog springend dat men zich moet afvragen - hoe is het mogelijk dat men het niet eerder gezien heeft?"76 Nadat men zich van dit alles bewust was geworden, werd de 'Piltdown mens' snel uit het British museum verwijderd, waar het meer dan veertig jaar tentoon was gesteld.


73 Malcolm Muggeridge, "The end of Christendom, Grand Rapids, Eerdman, 1980, p. 59.
74 Stephen Jay Gould, "Smith Woodward's folly", New scientist, 5 February, 1979, p. 44.
75 Kenneth Oakley, William Le Gross Clark & J.S., "Piltdown", Meydan Larousse, vol. 10, p. 133.
76 Stephen jay Gould, "Smith Woodward's folly", New scientist, 5 April 1979, p. 44.