De oorsprong van vogels en zoogdieren

Volgens de evolutietheorie is het leven in de zee ontstaan en heeft zich daar verder ontwikkeld, toen werd het door amfibieën op het land gebracht. Dit scenario van de evolutietheorie suggereert ook, dat amfibieën zich tot reptielen ontwikkelden. Dit zijn wezens die uitsluitend op het land leven. Dit scenario is ook onwaarschijnlijk, vanwege de enorme structurele verschillen tussen deze twee klassen dieren. Bijvoorbeeld, het ei van een amfibie is ontworpen om zich in het water te ontwikkelen, terwijl het amniotische ei (het ei van een reptiel of vogel) ontworpen is om op het land tot ontwikkeling te komen. Een geleidelijke evolutie van de amfibieën is simpelweg onmogelijk want zonder een perfect en volledig ontwikkeld ei, is het voor een soort niet mogelijk te overleven. En er is, zoals gewoonlijk geen bewijs voor overgangsvormen die amfibieën met reptielen zouden moeten verbinden. De evolutionistische paleontoloog en een autoriteit op het gebied van de paleontologie van de gewervelde dieren, Robert L. Carrol, moet wel accepteren dat: "de vroege reptielen erg van de amfibieën verschilden en dat hun voorouders nog niet gevonden zijn."54

Maar de hopeloze scenario's van de evolutionisten gaan nog door. Er is nog steeds het probleem om deze wezens te laten vliegen! Omdat evolutionisten geloven dat vogels op de één of andere manier moeten zijn gaan vliegen, beweren zij, dat zij uit reptielen geëvolueerd zijn. Maar geen enkel van de onderscheidende mechanismen van vogels, die heel anders zijn dan de structuur van landdieren, kan uitgelegd worden door geleidelijke evolutie. Ten eerste, de vleugels, die wel het meest kenmerkende aspect van vogels zijn, vormen een grote impasse voor de evolutionisten. Eén van de Turkse evolutionisten, Engin Koruru, bekent de onmogelijkheid van de evolutie van vleugels:

De belangrijkste eigenschap van ogen en vleugels is, dat zij alleen kunnen functioneren als zij volledig ontwikkeld zijn. Met andere woorden: een half ontwikkeld oog kan niet zien; een vogel met halfgevormde vleugels kan niet vliegen. Hoe deze organen tot stand zijn gekomen, blijft één van de geheimen van de natuur die opheldering behoeven."55

De vraag hoe de perfecte structuur van de vleugel kon ontstaan als een resultaat van opeenvolgende willekeurige mutaties, blijft volledig onbeantwoord. Het is onmogelijk uit te leggen hoe de voorpoten van reptielen door de verstoring in de genen (mutatie) in de perfect functionerende vleugels konden veranderen.

Maar alleen vleugels zijn voor landdieren niet voldoende om te kunnen vliegen. Landdieren hebben ook een aantal andere structurele mechanismen niet die vogels voor het vliegen gebruiken. Bijvoorbeeld, de beenderen van een vogel zijn veel lichter dan die van de landdieren. De longen functioneren op een heel andere manier. Zij hebben andere spieren en een ander soort skelet en een heel bijzondere bloedsomloop. Deze kenmerken zijn een vereiste om te kunnen vliegen, en zijn op z'n minst net zo belangrijk als de vleugels. Al deze mechanismen moesten tegelijkertijd samen bestaan; zij konden niet geleidelijk ontstaan en opeengehoopt worden. Dit is dan ook de reden waarom de bewering dat landdieren tot vliegende dieren geëvolueerd zijn, volkomen onjuist.

Dit alles laat een andere vraag bij ons opkomen; zelfs als we aannemen, dat dit onmogelijke verhaal waar is, waarom kunnen de evolutionisten dan geen half-gevleugeld of enkel gevleugeld fossiel vinden om hun verhaal te ondersteunen?


Eindnoten
54 Robert L. Carroll, Vertebrate palaeontology and evolution, New York: W.H. Freeman and Co., 1988, p.198.
55 Engin Korur, "Gözlerin ve kanatlarin Sirri'(Het geheim van de ogen en vleugels) Bilim ve Teknik, no. 203, october 1984, p. 25.