Het blinde materialisme

Het geloof waar wij het over hebben is de materialistische filosofie, die beweert dat de materie voor de eeuwigheid bestaat en dat er niets anders dan materie is. De evolutietheorie is de zogenaamde wetenschappelijke basis voor deze materialistische filosofie en die theorie wordt blind verdedigd om deze filosofie bestaansrecht te kunnen blijven geven. Als de wetenschap laat zien, dat de claims van de evolutietheorie ongeldig zijn - en daar zijn we aan het einde van de twintigste eeuw nu bij aangeland - dan wordt het zodanig gekneed en in positie gebracht dat zij de evolutie blijft ondersteunen om op die manier het materialisme levend te houden.

Een paar zinnen die door een belangrijke Turkse evolutionistische bioloog zijn geschreven, zijn een goed voorbeeld dat ons in staat stelt om te zien waar het verwarde oordeel en de verwarring van deze blinde toewijding toe leiden. Deze wetenschapper bespreekt de waarschijnlijkheid van de toevallige vorming van Cytochroom-C, dat één van de belangrijkste enzymen voor het leven is, als volgt:

De waarschijnlijkheid van de vorming van een serie Cytochroom-C staat gelijk aan nul. Dat wil zeggen, als het leven een bepaalde serie verlangd, dan kan er gezegd worden dat het een waarschijnlijkheid heeft van een maal in het hele universum. Want anders zouden metafysische krachten die buiten onze definitie staan voor deze vorming gezorgd hebben. Het accepteren van deze laatste optie is voor het doel van de wetenschap niet passend. Daarom moeten wij naar de eerste hypothese kijken.12

Deze wetenschapper vindt het 'wetenschappelijker' om een waarschijnlijkheid die gelijk is aan nul te accepteren dan de schepping. Maar volgens wetenschappelijke regels is het zo, dat als er twee alternatieve verklaringen voor een gebeurtenis zijn en één van de twee 'een waarschijnlijkheid die aan nul grenst' als mogelijke uitkomst heeft, de andere het juiste alternatief is. Maar de dogmatische materialistische benadering verbiedt de acceptatie van een superieure schepper. Dit verbod dwingt deze wetenschappers - en vele anderen die in hetzelfde materialistische dogma geloven, om de beweringen die totaal tegen de rede ingaan te accepteren.

Mensen die deze wetenschappers geloven en vertrouwen worden door dezelfde materialistische formule totaal in beslag genomen en zij nemen dezelfde onverstandige psychologie aan, als zij hun boeken en artikels lezen.

Dit dogmatische materialistische uitgangspunt is de reden waarom vele belangrijke namen uit de wetenschappelijke gemeenschap atheïsten zijn. Degenen die zich van de betovering van deze formule kunnen bevrijden die een open geest hebben, aarzelen niet om het bestaan van een schepper te accepteren. De Amerikaanse biochemicus Dr. Michael J. Behe één van de belangrijkste namen die de theorie van het 'intelligente ontwerp' ondersteunen, die de laatste tijd op grote schaal geaccepteerd wordt, beschrijft de wetenschappers die het geloof in het 'ontwerp' of 'de schepping' van de levende organismen verwerpen als volgt:

De laatste veertig jaar heeft de moderne biochemie de geheimen van de cel ontdekt. Hiervoor was het noodzakelijk dat tienduizenden mensen het beste deel van hun leven aan het langdurige werk in het laboratorium gaven…Het resultaat van deze cumulatieve inspanningen om de cel te onderzoeken - om het leven op moleculaire basis te onderzoeken - is een luide, duidelijke schreeuw: "ontwerp!" Het resultaat is zo duidelijk en zo tekenend dat het bij de grootste verworvenheden van de geschiedenis van de wetenschap moet worden ingedeeld. Maar in plaats daarvan is er een vreemde, beschamende stilte rondom de grote complexiteit van de cel. Waarom omhelst de wetenschappelijke gemeenschap niet met alle liefde deze fantastische ontdekking? Waarom wordt de observatie van het ontwerp met intellectuele handschoenen aangepakt? Het dilemma is, dat, terwijl er aan de ene kant van de olifant intelligent ontwerp staat, er aan de andere kant God moet staan."13

Dit is het vooroordeel van de atheïstische evolutionistische wetenschappers die u in tijdschriften en op televisie ziet en wier boeken door u gelezen worden. Al het wetenschappelijk onderzoek dat door deze mensen wordt uitgevoerd, laat hen het bestaan van een schepper zien. Maar ze zijn zo ongevoelig geworden en verblind door de dogmatische materialistische opleiding die ze hebben genoten dat zij volharden in hun ontkenning.

Mensen die stelselmatig de duidelijke tekenen en het bewijs van de schepper ontkennen, worden totaal ongevoelig. Zij raken verstrikt in een onwetend zelfbewustzijn dat door hun ongevoeligheid veroorzaakt wordt, en dit eindigt zodanig dat zij een absurditeit als deugd verdedigen. Een goed voorbeeld hiervan is, dat van de prominente evolutionist Richard Dawkins, die de christenen opriep om niet aan te nemen dat iets een wonder is wat zij aanschouwen, zelfs als het beeld van de maagd Maria naar hen wuift. Volgens Dawkins: "Misschien bewogen alle atomen van het arm van de beeld wel opeens in dezelfde richting - het is hoogst onwaarschijnlijk, maar toch mogelijk."14

De psychologie van de ongelovige bestaat al door de hele geschiedenis heen. In de Qoer-aan wordt die als volgt beschreven:

En zelfs als Wij voor hen engelen naar beneden hadden gestuurd en de doden tegen hen gesproken hadden en Wij alle zaken voor hun ogen verzameld hadden, zouden zij het niet geloven, tenzij Allah het wil, maar de meesten van hen gedragen zich onwetend. (Soera Anaam: 111)

Zoals dit vers duidelijk maakt, is de dogmatische manier van denken van de evolutionisten niet een originele manier van denken, noch is het specifiek voor hen. Eigenlijk onderhoudt de evolutionistische wetenschapper niet een modern wetenschappelijk beeld, maar een onwetendheid die bewaard is gebleven uit de meest onderontwikkelde heidense gemeenschap.

Dezelfde psychologie wordt in een ander vers van de Qoer-aan omschreven:

En zelfs als Wij voor hen een hemelpoort zouden openen en zij zouden daarin moeten opstijgen, zouden zij zeker zeggen: "Onze ogen zijn duizelig. Nee, wij zijn een behekst volk." (Soera Al-Hijr:14-5)


14 Richard Dawkins, The blind watchmaker, London: W.W. Norton, 1986, p. 1